
9 augustus 2015
19de Zondag door het jaar 9 augustus 2015
Lezingen: 1 Kon. 19,408
Ef. 4.30-32; 5,1-2
Joh. 6,41-51
“ Eén van hart en één van ziel op weg naar God.” Dat is het ideaal van Augustinus. In navolging van Jezus Christus. Het is de eerste zin van de regel die Augustinus voor kloosterlingen schreef. Volgens die Regel proberen wij als Norbertijnen samen te leven. Wij dus ook hier, in De Essenburgh en Mariëngaard.
De ervaring leert ons: dit is geen eenvoudige opgave. We zijn allemaal individuen, ikken. We zijn als ego-isten geboren. Hebben als eenlingen ook een eigen naam gekregen. We kunnen nu persoonlijk antwoorden en persoonlijk tekenen. We hebben allemaal eigen ideeën en wensen. Een eigen opleiding die hopelijk past bij de eigen talenten. Wij hebben daardoor ook de verantwoordelijkheid voor het eigen bestaan, voor het eigen doen en laten.
Volgens Heidegger wordt deze individualiteit het indringendste duidelijk bij je sterven. Dat doe je alleen. Niemand kan dan met je meegaan. “ Ga je mee?” vroeg een oude confrater aan de jonge pater die hem in het stervensproces begeleidde. Die pater vertelde hem goede en mooie dingen over de hemel. “Godde mee?”vroeg de stervende toen op zijn Brabants. Toen viel de goede pater stil. Uit het veld geslagen. Een mens komt alleen op aarde, hij zal ook alleen de aarde moeten verlaten.
En dan toch dat ideaal van Augustinus: één van hart en één van ziel op weg naar God. Dat betekent als eenlingen samen leven, samen verkeren, samen werken. Samen een samen-leving opbouwen. De eigen belangen verenigen met de belangen van anderen. Niet alleen aan je zelf denken, maar ook – en soms zelfs eerder en meer, aan anderen. Anderen voor laten gaan. Een ge-meenschapsmens worden. De gemeenschappelijke lasten ook samen dragen. Dat is en blijft een moeilijke opgave.
Op velerlei manieren hebben wij daar allen mee te maken. Want ondanks het feit dat we allen ‘ikken’ zijn, zijn we allen noodzakelijk lid van een gemeenschap: thuis, in de buurt, de verdere omgeving, in de grote samenleving, in de staat, in het land. Het zijn als kringen in het water die steeds ruimer worden. Daarom is het de vraag aan ons allen: hoe sta je daar in? Hoe ben je als gemeenschapsmens?
In de eerste lezing zegt de apostel Paulus, dat wij de samenleving kunnen bederven en onmogelijk maken. Door wrok, gramschap, toorn, geschreeuw en gevloek. Door al die boosaardigheden, in het klein en in het groot.
Helaas gebeurt dat veel, veel te veel. Er is veel egoïsme, eigenbaat in het bedrijfsleven. Pesten.
Opsporingen verzocht. Opgelicht. Afrekening door moord. Maffiapraktijken. Allemaal programma’s op de TV, die het bewijzen.
Van de andere kant bezien: de gemeenschap kan jou ook veel aandoen. Kan jou geestelijk beschadigen, hinderen, benadelen, zodat je je in die gemeenschap niet meer thuis voelt. Ook niet thuis kunt voelen.
Paulus zeg dat het anders kan en ook anders moet. “Weest goed voor elkaar en hartelijk.
Vergeeft elkaar want dat is de enige methode om van het verleden los te komen.” En een nieuwe toekomst mogelijk te maken. Maar we weten uit ervaring dat Paulus vaak een roepende in de woestijn is. De wereld is niet ideaal en zal ook niet ideaal worden,
Dan kan het gebeuren dat iemand zo iets overkomt als Elia, een profeet, die in de zin van Paulus gemeenschap preekte. Elia werd niet aanvaard. Hij wordt zelfs met de dood bedreigd. Door Achab, de koning van Israël en door Izebel zijn vrouw. Deze had gezworen: “Elia, je gaat er aan. Binnen 22 uur zal ik je laten doden.” Elia gaat op de vlucht. De hele dag heeft hij gelopen. Hij is moe, hij is het zat. Het wordt Hem te veel. Hij verlangt naar de dood. Het bestaan is te zwaar.
Maar dan komt hij tot bezinning. Zijn geloof in het leven is toch sterker dan zijn wanhoop. Zijn geloof in de God van het leven, die hij op de achtergrond vermoedde. Die God werd zijn kracht, zijn opstanding. Hij putte kracht uit gelovige houding. In zijn droom stiet een engel van Boven hem aan en gaf hem eten en drinken. Hij herwon zijn levenskracht, zijn levens-zin. Elia stond op en hij liep veertig dagen en veertig nachten (een heel mensenleven) naar de berg waar God woont, de berg Horeb. Eén en hart en één van ziel op weg naar God. Hij vond kracht in zijn geloof.
Ook Augustinus is na een lange zoektocht bij God uitgekomen. Hij heeft alle mogelijke filosofische en theologische systemen uitgeprobeerd. Tenslotte kwam hij bij God uit. Diep in zich zelf vond hij God, de bron van zijn bestaan. Dit geloof gaf hem de rust en de vrede die hij heel zijn leven niet had kunnen vinden. Ook hij liep, op kracht van het geloof, veertig dagen en veertig nachten op de weg naar de berg waar God woont, de berg Horeb. Eén van hart en één van ziel op weg naa rGod.
Dit geloof, dat er meer is tussen hemel en aarde, meer dan je hoort en ziet, kan voor iemand een echte levenskracht zijn. Dit geloof doet leven. ondanks tegenslagen, ondanks alles. De kracht van een levend geloof is groot, bij uitputting, en vervolging, bij ziekte en moedeloosheid, bij onrecht en ontrouw. Geloven in God, die aanwezig is, die zijn woord spreekt, die zijn brood breekt. Dat geeft aan Elia, aan Paulus, aan Augustinus en aan ons altijd weer moed.
Zo kan het gebeuren dat je na elke domper weer overeind komt. Dat je de samenleving toch weer positief gaat zien. Dat je weer gaan werken aan die samenleving. Geloven dat elke mens een naaste is. Een mens naast je, een mede-mens. Zo bouw je aan een samenleving zoals Augustinus die op het oog heeft. Echt samen denken, werken en leven. Eén van hart en éen van ziel op weg naar God.
Weest goed voor elkaar en hartelijk. Vergeeft elkaar. Deze houding alleen bouwt gemeenschap. Deze houding alleen bouwt toekomst.
Amen