Bidden

28 juni 2015

Dertiende zondag door het jaar 28 juni 2015
Overweging

Lezingen: Wijsheid 1,13-15; 2,23-24; 2 Korinthen 8,7.9.13-15 en Marcus 5,21-43

De vraag die we ook vamorgen na het lezen van het evanglei moeten stellen is: wat wil Marcus met dit verhaal duidelijk maken?
Bijbel verhalen zijn niet zomaar verhalen.
Getallen in de Bijbel hebben vaak een speciale betekenis.
Ik hoor twee keer het getal 12:
• ‘… er was een vrouw, die al 12 jaar aam bloedvloeiing leed.’
• ‘… het meisje… was twaalf jaar.’

Daarmee wordt iets gezegd over het volk Israël met zijn twaalf stammen.
Dat vermoeden wordt nog versterkt als ik hoor dat het over de overste van de synagoge gaat. Zijn dochtertje is dodelijk ziek, maar Jezus zegt dat hij naar haar toe zal gaan. Hij is immers gekomen om het volk Israël opnieuw tot leven te brengen.
Zo presenteert Marcus Jezus als de man van God die helend en genezend onder mensen wil zijn.

Maar als Jezus onderweg is naar Jaïrus, – naam Jaïrus betekent: ‘God ziet naar hem om’ – heeft er een bijzondere gebeurtenis plaats die ons iets duidelijk wil maken over wie Jezus ten diepste is.
Een vrouw die twaalf jaar aan bloedvloeiingen leidt, raakt de zoom van zijn kleed aan.

Dat lijkt een toevallig gebeuren maar in feite verwijst Marcus hier naar een passage uit de Profeet Zacharia waar wij kunnen lezen: ‘In die dagen zullen tien mannen uit volken van allerlei taal vastgrijpen de slip van de mantel van een Judese man en zeggen: wij willen met u gaan want wij hebben gehoord dat God met u is’. (Zach 8,23)

In die vrouw reikt Israël zelf naar de slip van Jezus’ mantel, dat wil zeggen naar zijn gebedsmantel die gedragen wordt door een mens die helemaal één was met de Tora. Door het vertrouwen dat de vrouw – en in haar het volk van Israël – stelt in de mens die, zoals wij hoorden in het boek van de Wijsheid ‘een afspiegeling is van Gods eigen wezen’, wordt zij genezen!

Twee vrouwen, de een twaalf jaar ziek, de ander twaalf jaar oud herinneren ons aan de twaalf stammen van Israël.
Zij vertegenwoordigen het joodse volk, dat op zijn beurt ons vertegenwoordigt.
De vrouw verliest voortdurend bloed, het leven loopt uit haar weg.
En in die tijd legde men een verband tussen bloed en bloedvergieten, geweld.

Men moet een dergelijk vrouw schuwen. Wat een vreselijk leven, geen leven!
Zij is onrein, mag niet in de tempel bidden, niet met andere mensen in contact komen, ze mag niet meelopen met de menigte, laat staan Jezus aanraken.
Maar zij doet dit wel, ze overtreedt de regels.
Maar Jezus prijst haar hiervoor. Wie hem aanraakt, komt in contact met de bron van het leven. Zij was levend dood, afgesneden aan het contact met andere mensen.

Twee zieke vrouwen worden genezen. Een meisje, 12 jaar jong, in de volle kracht van haar leven, onverklaarbaar ziek.
De ander, een volwassen vrouw, lijdt 12 jaar aan chronische bloedvloeiingen. Bloed is de ziel, de bron van leven, volgens de Bijbel.
De ziektes van de beide vrouwen lijken, hoe verschillend ook, op elkaar. Het meisje is dood; de vrouw moet uitgeput zijn, levensmoe.
Het jonge meisje is dochter van Jairus, de overste van de synagoge. Ze hoort bij de elite van het dorp. Je kunt je de wanhoop van de ouders voorstellen. Je dochter van 12, een sprankelende belofte. Op het punt om een nieuwe levensfase in te gaan. Want als je 12 wordt, word je puber, jonge vrouw. Je gaat je eigen identiteit ontdekken, ontdekken wie je bent.

Maar dan is er opeens in het verhaal die andere zieke, de volwassen vrouw. Die al 12 jaar lijdt aan chronische bloedvloeiingen.
Bloedvloeiing is niet zomaar een ziekte, maar een ziekte met grote sociale gevolgen.
Volgens de Joodse Mozaïsche wet is een vrouw die een bloedvloeiing heeft, onrein. Alles wat zij aanraakt, is onrein. Niemand mag haar aanraken.
De onreine vrouw is buitengesloten van het religieuze gemeenschapsleven. Zij hoort er niet meer bij. Ze is een onaanraakbare geworden, een paria. En dat 12 jaar lang. Geen wonder dat ze ten einde raad is. Ze heeft vele dokters geraadpleegd. Heel veel geld uitgegeven.
Het heeft haar niets geholpen. Ze heeft geen leven meer.
Nu doet de vrouw iets dat een vrouw met haar kwaal volgens de Joodse wet absoluut niet mag doen. Ze raakt Jezus aan. Ze gelooft dat hij haar kan helpen. En ….het werkt. Ze voelt meteen: de bloedvloeiingen houden op.
Van Jezus vloeit een geneeskrachtige kracht uit. Door Jezus vloeit de kracht van het leven zelf. Jezus is aangesloten op de bron van alle leven, ja is dat leven zelf.
Jezus zegt: ‘Dochter, uw geloof heeft u behouden, ga heen in vrede.’ Vrede, sjaloom. Je kunt weer in vrede samen leven met de andere mensen. Jezus noemt de vrouw ‘dochter’. Opnieuw het woord dochter, zoals eerder het dochtertje van Jairus. Dat woord dochter is bijzonder.
Het duidt op gemeenschap: je hoort erbij, je hoort bij de familie van Israël. Je bent oke, je bent rein, je kunt weer meedoen.
Wat zal deze vrouw blij zijn: ze hoort er weer bij.
Dan gaat het evangelieverhaal weer verder met die andere dochter, de dochter van Jairus, worden genezen.
Ook dit verhaal krijgt een happy end. Jezus pakt de hand van het meisje en zegt ’talita koem’. Dat betekent: Meisje, sta op. Sta op, doe mee. Het meisje kan gaan meedoen. Het feest van volwassen-wording kan toch doorgaan.

Het wordt dubbel feest. Voor beide vrouwen. De beide genezingen draaien om één ding: nieuw leven, volwaardig meedoen in de maatschappij, speciaal meedoen in de geloofsgemeenschap, in die tijd de synagoge. Het draait om leven en samenleven.
De genezing is niet alleen lichamelijk maar ook sociaal: erbij horen; kunnen meedoen; jezelf worden.
Beide verhalen gaan over ziekte, maar tegelijk ove sociale uitsluiting én insluiting. Je kunt geen echte geloofsgemeenschap zijn als je iemand buitensluit, om wat voor reden dan ook.
Omdat iemand zogenaamd onrein is.

Uitsluiting gebeurt nog steeds. In de kerk bijvoorbeeld. De officiële kerk ontzegt gescheiden mensen toegang tot de eucharistie. Evenals homosexuelen of mensen met een ander christelijk geloof dan het katholieke. Vrouwen worden niet toegelaten tot het priesterschap. En hoeveel mensen sluiten wij niet uit in onze maatschappij: migranten, vluchtelingen; mensen die van ons verschillen, die niet horen tot onze eigen kringetje.
Uitsluiting kan ook onszelf gebeuren. We kunnen ons zelf buitengesloten voelen, of gekwetst, Omdat we niet gezien worden. Misschien omdat we zelf, als meisje of jongen, gekwetst werden.

Jezus sluit niemand uit, Hij sluit iedereen in. Hij heeft voor iedereen aandacht, liefde.
Iedereen heeft voor Hem waarde. Iedereen hoort erbij, ook als zij volgens de regel onrein is.
Jezus staat voor solidariteit met wie buitengesloten is. Hij raakt mensen aan met doordringende liefde.
Het woord ‘aanraken’ komt vier keer terug in het verhaal.
Die aanraking brengt nieuw leven, geneest, brengt mensen bij elkaar. Dat proces begint bij de mens zelf, die wanhoopt, die lijdt, die zijn toevlucht zoekt bij Jezus. Zoals de vader van het meisje Jairus en de zieke vrouw.
Jezus is niet ver weg, Hij is dichtbij. Dat is het grote wonder. Hij leeft in je binnenkamer, in je diepste Zelf. Als de naaf in het wagenwiel. Daar in je binnenkamer kun je Hem vinden.
Daar kun je Hem je wanhoop voorleggen, uitschreeuwen. Vergelijk het met een echte vriend of vriendin tot wie je je wendt; die je aanraakt, troost, een arm om je heen legt, je doet beseffen dat je ertoe doet. Als je je tot Jezus wendt, wendt Hij zich ook tot jou. Dan raakt Hij je aan en kan Zijn kracht in je binnenstromen. Dan ga je beseffen dat je geliefd bent, zoals een dochter of zoon. Dat komt er nieuw leven in je.

Jan Onland