
28 januari 2018
28 Januari overweging 4de zondag door het jaar 2018
Lezingen: Deut. 18,15-20
I Kor. 7,32-35
Mc. 1,21-28
De ontmoeting
Ons leven bestaat uit ontmoetingen. Verschillende onmoetingen. We ontmoeten allerlei mensen, dieren en dingen. Steeds andere ontmoetingen. Ontmoetingen zijn belangrijk voor ons. Er is een hele filosofie aan gewijd, filosofie van de ontmoeting. Hier moet ik het hebben over onze ontmoeting met God. Als wij in gebed gaan, ontmoeten wij God. We geloven dat bidden spreken is met God; we geloven dat God ons dan hoort. God kan ook spreken met ons. Hij kan het woord tot ons richten. Daar was in het verleden een groot probleem.
Dat probleem stelt Mozes in de eerste lezing aan de orde. Hij stelt daar dat het volk die ontmoeting met God niet aan kan. Het volk is van mening: als ik de stem van God hoor, als God tot mij spreekt, dan moet ik sterven; dat verdraagt mijn gezondheid niet. Die uitspraak kom je regelmatig in de Schrift tegen.
Ze gingen er dus van uit dat ze niet konden blijven leven als God tot hen sprak. “Wij vrezen dat het onze dood wordt. Dat geweldige vuur zal ons verslinden. God zegt zelf: “Mijn gelaat kunt gij niet zien, want geen mens kan mijn gelaat zien en in leven blijven.”Ex. 33-20.
Men gaat er dus van uit, dat God over het algemeen te groot is, te veel, te majesteitelijk. Hij lijkt op verslindend vuur. Dat kunnen wij niet verdragen. Zoals je niet in de zon kunt kijken. Dat felle licht kun je niet hebben. Daarmee zou je het enigszins kunnen vergelijken.
In plaats van God zal er een profeet komen, zegt de eerste lezing, die spreken zal namens God. “Ik zal uit hun broeders een profeet doen opstaan. Ik zal hem mijn woorden in zijn mond leggen en hij zal hun alles zeggen wat Ik hem opdraag.” Over het algemeen wordt aangenomen dat hier Jezus Christus mee bedoeld is. Hij is dé profeet. Deze profeet is één met de Vader. We horen en zien Hem daarom altijd spreken en handelen in naam van God.
“Ik zeg of doe niets uit mij zelf.
Ik zeg alleen de woorden, die God mij te zeggen geeft..
Ik doe alleen de werken, die God mij opdraagt.”
Dat zijn z’n eigen woorden.
Een concreet voorbeeld van die woorden en werken zien we in het evangelie. Jezus bevrijdt een man, een bezetene, van een onreine geest. “Zwijg stil en ga uit hem weg.” De onreine geest vlucht dan uit hem weg. De mensen die het zagen, stonden allen zeer verwonderd. “Hij beveelt onreine geesten en ze gehoorzamen.” Een van de taken van Jezus Christus is onze wereld reinigen. Helemaal schoon maken. Helen. Genezen. Hij verlost daarom ook van andere kwalen: hij doet blinden zien, doven horen. Hij geneest melaatsen; mensen die ziek, het bed moeten houden, stuurt hij met bed en al naar huis.
Hij doet nog meer. Hij presenteert een nieuwe leer – met goddelijk gezag. Een nieuwe leer over God dat Hij barmhartig is, vergevingsgezind, mild, vrijgevig, genadig. Hij ontwikkelt een hele dogmatiek en een nieuwe ethiek. Een wereldgodsdienst. Hij openbaart ons, hoe God handelt en wat Hij van ons verwacht. Hij legt ook uit wat het mens-zijn inhoudt, wat het doel van het mens-zijn is, waartoe wij op aarde zijn. Hij doceert niet alleen. Hij leeft het mens-zijn voor
“Zoekt eerst het Rijk Gods. En al dat andere zal je in de schoot worden geworpen.” Een nieuwe leer. Hij leert anders dan de schrifgeleerden van die tijd. Met veel gezag. Hij wijst ons de weg. Hij weet de weg. Hij is de weg, Naar God. Hij leeft die voor.
Wat Hij zegt is waarheid. Zo staan de zaken in het leven, zo zit het in elkaar. Hij geeft het leven. Als je leeft zoals Hij zegt, dan zul je echt en waarachtig leven. Nieuw leven.
Het Joodse volk bezingt de Wet van God, de thora in liederen en psalmen. Met harp en cither. Als een genade. Een weldaad.
Het christendom bezingt, prijst en verheerlijkt de bergrede, die Jezus uitspreekt, met psalmen en hymnen en lofzangen. Als de weg ten leven. Als een smalle, een steile, maar een goede weg, die veilig leidt naar ons einddoel.
Dat alles wil Jezus Christus in ons leven betekenen. Hij is de grootste gave die God ons heeft gegeven.