
24 juli 2016
17de zondag door het jaar.
Lezingen: Genesis 18,20-32
Kol. 2,12-14
Lc. 11,1-13
Overweging
Abraham doet zijn afkomst volop eer aan. Het marchanderen zit de oosterlingen in het bloed.
Hij doet dat zelfs met God., die hij toch als de Allerhoogste beschouwt. Tot zijn voordeel moeten we er aan toevoegen: Hij doet het niet voor zichzelf, maar voor anderen. Voor zijn volk. God gaat er misschien daarin met hem mee. Hij laat zich vermurwen. Als er maar een klein beetje goede hoop is in de mens, is Hij bereid om te wachten, om uit te stellen. Als er in de hele stad moet tien zijn, dan geeft Hij de stad nog een kans. Een greintje goedheid is voor Hem voldoende. God verwonderstelt zo lang mogelijk in elke mens dat greintje goedheid. Daarom veroordeelt Hij niet. Dat zou voorbarig zijn.
“Iedereen moet zijn oordeel zo lang mogelijk uitstellen”, zegt Hij. “Oordeelt niet opdat ge niet geoordeeld wordt”. Iedere mens moet zo lang mogelijk de ruimte krijgen tot bekering. Daarom gaat Jezus om met tollenaars en zondaars. Met Zacheus en al die anderen, die Hem willen zien en naar Hem willen luisteren. Dat is toch dat greintje goedheid!
Kun je het met God zo met alles marchanderen? Op bepaalde punten zeker niet. Hij is zeer beslist als het gaat over zijn eigen status, zijn God- zijn; dan eist Hij absolute erkenning. “Ik ben de enige God. Er is geen God naast Mij.” Hij duldt niemand naast zich. Al die andere zogenaamde goden zijn afgoden. Hij is een jaloerse God. Hij is de Schepper van hemel en aarde. Hij alleen. Hij eist dat Hij als zodanig erkend wordt. “Gi zult geen ander goden hebben naast Mij. Je moet Mij boven alles beminnen.” Dat betekent dat christenen een bepaalde wereldvisie aanhangen. Een bepaalde kijk op de afkomst en op de toekomst van de wereld. En ook op de afkomst en toekomst van ons eigen leven.
En toch is Hij onze Vader, want zo leert Jezus ons God aanspreken: onze Vader. Hier komt een ander facet naar voren. De theoloog Nicoalaas Cusanus (1400-1464) heeft eens geschreven, dat in God de meest tegengestelde houdingen harmonisch verenigd zijn. Hij is de rechtvaardig rechter, integer, onomkoopbaar. Maar Hij is ook een goede vader, een barmhartige vader.
Met deze barmhartigheid valt niet te marchanderen. Die kent geen grenzen. Dat komt in de tweede lezing naar voren. God heeft al onze zonden vergeven. Alle nota’s of rekeningen waarop onze morele fouten en schulden staan verscheurd. Jezus Christus heeft die mee op het kruis genomen en radicaal vernietigd.
Daarom heb ik moeite met psalm 109. Daarin wordt tot God om wraak gebeden:
“Dat de dagen van die misdadiger geteld zijn.
Dat een ander zijn ambt overneemt.
Dat hij zijn kinderen vaderloos en zijn vrouw als weduwe achterlaat.
Dat zijn zonde en schuld de Heer steeds voor ogen staan.
God vergeve het hem nooit.”
Het is een persoonlijk gebed, misschien vanuit een bepaalde situatie wel begrijpelijk, maar op zo’n gebed gaat God zeker niet in. Want op zijn barmhartigheid valt niets af te dingen..
Het evangelie van vandaag zegt, dat ook met zijn vrijgevigheid niet te marchanderen valt. Die is ook radicaal. Geen enkele vraag aan zijn adres blijft ongehoord. “Vraagt en gj zult verkrijgen, klopt en u wordt opengedaan, zoekt en gij zult vinden. God zal niemand een steen geven als die om brood vraagt.” God kent geen discriminatie. De een wel, de ander niet. Hij kent geen vriendjespolitiek.
Eke mens is hem even lief en kan rekenen op zijn genade.
Ook met de eisen die Hij aan ons, zijn schepselen, stelt valt niet te marchanderen. ‘Moraal is geschipper naast God’. Zo werd de moraal eens genoemd. “Als een moralist een portemonnee vindt, krijg je die nooit terug.” Dat duidt op het gedrag van christenen, die ’s zondag vroom in de kerk zitten en ‘s maandag de mazen van de wet zoeken, om hun kwalijke praktijken voort te zetten. De burgerlijke wet beschouwen zij als hun ethiek. Wat de burgerlijke wet niet verbiedt, is volgens hen geoorloofd. Dat is geschipper naast God.
De burgerlijke wet moet steeds de kritiek van de christelijke ethiek kunnen doorstaan. De tien geboden staan als geheide palen in de bodem van het christelijke leven. De geboden en de zaligsprekingen. En de voorschriften van het onze Vader. Een christen moet ten allen tijde de geboden van Christus vasthouden. God erkennen, God belijden en dienen als de enige. God beminnen boven al en de naaste als jezelf. Een christen moet altijd staan en gaan voor gerechtigheid en integriteit. Hier is geen marchanderen mogelijk. We moeten ons steeds meer bewust worden wat christen-zijn inhoudt. Ten allen tijde. Het is een levenshouding. Elk moment van je leven. Of je op zondag of op maandag leeft. Thuis of op vakantie. Alleen of samen. Het gaat altijd en overal om de navolging van Christus. Om steeds meer christen te worden.