
23 oktober 2016
Overweging 30ste zondag door het jaar
23 okt. 2016
Lezingen: Jezus Sirach 35,12-14 en 16-18
2 Tim. 4,6-8 en 16-18
Lucas 18,9-14
Wat is er toch fout aan die Farizeeër? Hij heeft de Schriften van jongsafaan trouw gelezen en bestudeerd en is er nog voortdurend mee bezig. Hij kent de Bijbelteksten van buiten. Dat is toch prijzenswaardig!
De farizeeër leest en studeert niet alleen, hij doet nog meer: hij gaat die Bijbelteksten ook toepassen op het leven van alledag. Hij is ze concreet maken. Op zijn manier. Eigenwijs. Zo heeft hij op de fundamenten van Gods Woord een eigen kerkje gebouwd. Een eigen constructie. Hij was er van overtuigd dat hij goed bouwde, maar het was een veel te klein gebouwtje, dat niet paste op de fundamenten. Hij heeft een uitgebreid huishoudelijk reglement ontworpen, over het vieren van de sabbath; over het houden van de vasten; over reinigingswetten, die er voor zorgden dat je niet wettelijk onrein werd; over het betalen van belastingen enz. enz.. Heel het leven werd praktisch van uur tot uur in kaart gebracht: dit mag wel en dat mag niet. Het waren voor die farizeeër allemaal heilige wetten. En heilig betekent, dat die wetten onaantastbaar zijn. Je mag er niets aan veranderen. Maar in dit heilig huisje kun je nauwelijks ademhalen.
De farizeeër is zo ijverig met het onderhouden van zijn eigen wetten en regeltjes bezig, dat hij vergeet dat deze maar een eigen maaksel zijn, dat deze een zeer persoonlijke toepassing zijn van de grondwet van de Heilige Schrift , van de tien geboden Gods. Hij vergeet dat dit maar mensenwerk is. Hij voelt niet meer aan, dat hij soms tegen Gods wetten ingaat. Dat hij eigen wetten boven Gods wetten stelt..!
Zo raakt hij verstrikt in het netwerk, dat hij en zijn geestverwanten hebben gevlochten. Hij dwingt nu iedereen dat ze bij hem komen kerken. Zelfs Jezus Christus. Hij legt iedereen op in zijn systeem te komen wonen. Maar daardoor raakt hij steeds meer in conflict met Jezus Christus, die hem vele en felle verwijten maakt.
In sterke bewoordingen verwijt Jezus hem bijvoorbeeld, dat hij zelf zich niet altijd aan zijn eigen wetten houdt. “U maakt de buitenkant van de beker schoon maakt, maar van binnen laat u die vol met roof en genotzucht. Zo ziet ook u er van buiten voor de mensen wel uit als heiligen. Van binnen bent u vol huichelarij en ongerechtigheid. Witgepleisterde graven, van buiten mooi, maar van binnen..!
Het meest felle verwijt dat Jezus de farizeeër maakt is dat hij de eigen wetten belangrijker vindt dan Gods wetten. Dat hij Gods wetten vervangt door de eigengemaakte wetten en deze het belangrijkste acht.
Deze tendens zie je door heel de geschiedenis van het christendom terugkeren en misschien wel in de geschiedenis van alle godsdiensten. Telkens opnieuw worden eigen wetjes, eigen constructies gemaakt en verplicht gesteld. Wat was er vroeger in onze kerk niet allemaal geboden en verboden.
Soms zelfs onder grote zonde. Tot op de dag van vandaag is het nog steeds aan de orde: bijv. in de liturgie: liederen van Oosterhuis mogen hier niet gezongen worden; in Duitsland wel. Gebeden die nu gemaakt zijn mogen niet, die in het verleden gemaakt zijn wel…! Dit is mensendienst in plaats van godsdienst.
Ik denk dat ieder van ons zo ook zijn eigen wereldje heeft. Eigen opvattingen, eigen waarde-schalen.. eigen regels. Eigen gebruiken en gewoontes. Een eigen wereldje waar we ons bijzonder hechten.
Stellen we dat wereldje ook niet centraal? Is dat wereldje niet het criterium waarmee we alles meten? Of is het evangelie de maatstaf, waarmee we alles meten? Wat is voor ons het belangrijkste?
Het is goed om dat eens te onderzoeken.
De houding van de farizeeër heeft grote gevolgen zoals we in het evangelie zien. Het verwijt van Jezus aan de farizeeër is, dat hij voortdurend met zichzelf bezig is, dat hij niet kan luisteren. Hij luistert niet naar de H.Schrift, maar naar zijn eigen schrift. Hij is niet meer ontvankelijk voor wat God en Jezus Christus zeggen; hij is alleen ontvankelijk voor de eigen regels, het systeem door hem zelf gebouwd. Dat legt hij op aan zichzelf en aan andere mensen. Hij is niet geboden ontvangend, maar geboden makend.
En dat eigen schrift, dat eigen systeem is op zijn maat gesneden. Het is door hem te doen, te volbrengen. Als man van orde kan hij er zich perfect aan houden. Dat geeft hem een geweldig rechtvaardigheidsgevoel. Hij acht zichzelf daarom zeer hoog; hij wordt hoogmoedig. “Ik vast tweemaal per week – geef tienden van al mijn inkomsten”. God moet zich in de handen wrijven dat Hij zo’n goede farizeeër in dienst. “Ik houd me aan de regels In tegenstelling meer dan andere mensen: rovers, echtbrekers zij het zoals die tollenaar daar.“ Het maakt hem hard, neerbuigend, vijandig.
Maar die houding kan God helemaal niet waarderen, integendeel. Hij wrijft zich niet in de handen omdat Hij zo’n farizeeër in dienst heeft, die alle zelfkennis mist. God is eerder blij met die tollenaar.
Die heeft de juiste zelfkennis. Staande tegenover God voelt hij de situatie zuiver aan: “Ik ben op vele punten fout; wees mij zondaar genadig.” God verhoort zijn gebed. Is blij met hem. Met hem kan God werken..
Paulus in de tweede lezing ademt ook de juiste geest, wanneer hij bidt: “Ik heb de goede strijd gestreden. Ik heb het geloof bewaard. Ik ben trouw aan mijn ambt gebleven.” Dat klinkt hovaardig.
Paulus slaat zich echter niet op de borst: “Ik heb dat gekund dank zij God. Hij heeft mij ter zijde gestaan. Door Gods genade ben ik wat ik ben. Hij zal mij blijven beschermen. “
Dit is een heel ander gebed dan dat van de farizeeër. Het is gelijk aan het gebed van de tollenaar.
Daarin klinkt geen greintje minachting voor andere mensen. Integendeel. Paulus roept iedereen op om ook God te zoeken; zonder ophouden tot Hem te bidden en de goede strijd te strijden. Want die heeft een blijvende krans als beloning. Met de tollenaar en met Paulus zul je dat dan eens merken.
Theo van de Vossenberg