
21 mei 2017
Liturgie 6-de zondag van Pasen 21 mei 2017
Lezingen: Hand. 8,5-8.14-17; 1 Petr. 3,15-18; Joh. 14,15-21
Overweging
In ons gewone taalgebruik komt het woord ‘geest’ in menige uitdrukking voor. Zo spreken we bijvoorbeeld over geestdodend werk. Het is altijd hetzelfde moeten doen, het gaat bijna auto-
matisch, alle creativiteit is eruit. Je doet van alles met je handen, maar je hoofd is er nauwelijks en je hart al helemaal niet bij.
Inderdaad: geestdodend is het. Even iets anders gaan doen is dan ook ‘geestverruimend’.
Soms spreken we over ‘geestelijk voedsel of geestelijk leven’. Dat is wat meer dan gewoon eten en drinken, gewoon leven. En als we ‘de tegenwoordigheid van geest’ hebben, weten we in moeilijke situaties meteen wat we moeten doen.
Met die uitdrukking zitten we dicht in de buurt van wat het evangelie van deze zondag bedoelt. Christenen uit de tijd van Johannes hadden het heel moeilijk.
Johannes stelt hen gerust en zegt: In jullie leeft een kracht die bij al wat je overkomt helpen zal. Geloof in de tegenwoordigheid van de Geest. De Geest dat is het beste in je, delf het op en ga ermee aan het werk.
Geen eenvoudig evangelie. Je verstaat er iets van als je zelf bijvoorbeeld een echte ervaring hebt gedaan van vriendschap: dan weet je wat er met jou en de ander gebeurt in zo’n relatie, hoe je bij de ander mag binnenkomen, hoe je de ander dieper leert kennen en wat voor band er dan groeit in kracht en vertrouwen. Ik denk ook dat je samen een en ander meegemaakt moet hebben, ook moeilijke situaties. Dan weet je ook wat je aan elkaar hebt.
Iets dergelijks zegt Jezus op het einde van zijn leven, op het moment dat hij afscheid neemt van zijn leerlingen: de mannen die hij getracht heeft te vormen, met wie hij een hele tijd is opgetrokken.
Tot tweemaal toe zegt hij:
‘Als je mij liefhebt, zul je mijn geboden onderhouden. Wie mijn geboden onderhoudt, hij is het die mij liefheeft.’
De echtheid van een relatie wordt duidelijk door de manier waarop je met elkaar omgaat.
Ooit zei Jezus: ‘Dit is mijn gebod: dat je van mekaar houdt zoals ik van jullie.’
Als hij hier spreekt van ‘mijn gebod’, dan gaat het niet om een autoritair ‘moeten’ maar versta je het beter in de context van liefde.
In elk geval beperkt het liefhebben zich niet tot een romantisch gevoel, maar gaat het wel degelijk om een werkwoord dat zich vertaalt in mijn gedrag en mijn manier van denken, mijn manier van omgaan met andere mensen.
Een relatie bouwen met iemand vraagt tijd en aandacht. Gehuwden herinneren zich vaak nog goed de tijd toen zij elkaar leerden kennen en hoe het verder ging. En ben je eenmaal getrouwd, dan is het ook niet voldoende om hard te werken; je relatie vraagt ook uitdrukkelijk tijd voor elkaar op regelmatige momenten.
Als ik dit vertaal naar mijn relatie met de Heer, dan zou ik dat ‘bidden’ kunnen noemen. Of anders gezegd: ‘bij de Heer verwijlen’, tijd nemen voor bezinning om bij hem te zijn, met hem te praten, hem vertellen wat niet gaat, waar je blij mee bent, hem zeggen wat hij voor jou betekent.
Maar uit de eerste lezing laat ons zien dat een relatie met de Heer zich niet beperkt tot een houding van ‘wij met z’n tweeën’. Die is trouwens ook niet gezond tussen twee mensen, want dan sluiten ze zich met hun tweeën op en vereenzamen ze.
De eerste volgelingen van Jezus waren zo enthousiast en vol vreugde.
Ze herinnerden zich zijn gedrevenheid, zijn vuur om zoekende en hongerige mensen het goede nieuws te brengen: ‘God houdt van je. Je bent bemind. Je bent waardevol in zijn ogen. Ze waren er warm van geworden.
De verhalen in de Handelingen van de apostelen zijn eigenlijk ‘reclame’-verhalen. Ze vertellen over de groei van de eerste gemeenschappen. En heel opmerkelijk: die groei zien zij als Gods werk, geen product van hun eigen inzet.
Bovendien stellen zij vast dat hun boodschap zich niet beperkt tot het Jodendom, maar zich richt tot alle mensen ‘tot het uiteinde der aarde’.
Vandaag ontdek je de kracht van deze boodschap in de figuur van onze huidige paus Franciscus en in de vele mannen en vrouwen die zich wereldwijd inzetten in geloofsgemeenschappen, in organisaties.
Op hun manier proberen zij het Rijk Gods op te bouwen: mensen die er in slagen in vrede en eensgezindheid samen te leven, ongeacht hun huidskleur of afkomst.
Maar Jezus weet hoe broos en zwak wij ons kunnen voelen. Op het moment van zijn afscheid belooft hij de heilige Geest, die hij ook verduidelijkt als ‘de Geest van de waarheid’ of ‘de Helper’.
En die hulp kunnen wij best gebruiken. Want we staan op met veel goede bedoelingen, maar een uur later vallen we al stil en zijn we vergeten wat we ons hadden voorgenomen.
Daarom zegt Jezus: ‘de Geest zal in je zijn.’ Dat is een werkelijkheid in ons leven, van waaruit we te weinig leven, omdat we ons er meestal niet bewust van zijn.
Als Jezus verder zegt: ‘Ik keer tot u terug’, dan bedoelt hij natuurlijk niet dat hij na de verrijzenis in dezelfde gedaante terugkomt.
In het Grieks staat er trouwens niet: ik keer tot u terug. Er staat eigenlijk: ‘Ik kom’ en niet: ‘ik zal komen.’ Dat wil zeggen: ik kom nu. Vandaag. Net zoals hij vandaag zegt: ‘Ik leef en gij zult leven.’
Die taal doet me denken aan de taal van gelieven: ‘Ik ben in mijn Vader en gij in mij en ik in u. En wie mij liefheeft, zal door mijn Vader bemind worden; ook ik zal hem beminnen en zal mij aan hem openbaren.’
Ik heb het altijd een van de mooiste, sterkste, meest indringende teksten gevonden van het hele evangelie, waarin Jezus het duidelijkst heeft proberen te zeggen wat zijn bedoelingen zijn, waar het bij hem om te doen is en wat de kern is van zijn boodschap. Wetend dat ieder van ons niet kan zonder die fundamentele zekerheid: ik ben bemind. Ik ben niet alleen.
Niet om dan te gaan stilzitten, maar om het aan iedereen te zeggen en te laten voelen. Het wondere ervan is dat wijzelf de eersten zijn om de vreugde te proeven als wij licht zien stralen in de ogen van andere mensen.
Vanuit dat geloof, die zekerheid, belijden we ons geloof: Wij zijn het lichaam
Jan Onland