
15 november 2015
15 November – overweging
33ste zondag door het jaar 2015.
Lezingen: Daniël 12,1-3 Hebr. 10,11-14;18 Mc. 13,24-32.
‘De zon zal verduisteren. De maan zal geen licht meer geven. De sterren vallen van de hemel.
Alles zal in verwarring raken.’ De natuur stort in elkaar. Zulke teksten zijn angstaanjagend.
Ze zijn erger dan de sterkste aardebeving of tsunami. Ze zijn verschrikkelijk.
Nu is angst een van de emoties die bij ons leven horen. Ons leven is nu eenmaal dubbelzinnig. Oosterhuis beschrijft dat treffend in zijn lied: ‘Tijd van vloek, tegen van zegen (GvL 527)’. We kennen een tijd van droogte en een tijd van regen. Een tijd van oogsten en een tijd van nood. Een tijd van troosten en een tijd van tranen. Een tijd van mooi zijn en een tijd van schamen. Een tijd van rustige vrede en een tijd van onrustige angst. Een tijd van zekerheid en een tijd van onzekerheid. Zo is ons leven. Schrik en vrees horen er wezenlijk bij.
Het zijn omstandigheden vaak die ons schrik aanjagen en onzeker maken. Haperingen in de gezondheid. Wat zal het zijn, toch niet iets ernstigs? De uitslag van een onderzoek in het ziekenhuis moeten we in spanning afwachten.
Angstaanjagende berichten over de politieke situatie in de media. Terroristische aanvallen. Oorlogen, verwoestingen van steden, gebouwen, huwelijken, gezinnen. Hele volksverhuizingen.
Moordpartijen ook in eigen land. Gebrek aan integriteit in allerlei lagen van de bevolking.
Verwoestingen van de natuur, zodat de natuur op de duur geen huis meer is om in te wonen. Wat mensen elkaar daardoor kunnen aandoen is vreselijk. Vele zaken dus die een mens angstig en wanhopig kunnen maken.
Daarom zoeken we naarstig naar een veilige schuilplaats. De gelovige kan zingen:
“Wie in de schaduw Gods mag wonen, hij zal niet sterven in de dood.
Wie bij Hem zoekt naar onderkomen, vindt eenmaal vrede als zijn brood. “
God is vaste grond onder onze voeten. Wie op Hem zijn huis bouwt , woont stevig. Er kan komen wat wil, zijn huis is op een rots gebouwd. Dit zijn woorden van Jezus Christus.
In sommige kringen wordt deze God afgebeeld als een verschrikkelijke God. Als een soort angstaanjagende surveillant, die ons voortdurend vijandig in de gaten houdt. “God ziet je, hier vloekt men niet.” Je kunt niets goeds doen in zijn ogen. Alleen maar verkeerd.
Een vrouw die in een ziekenhuis uitstekend gewerkt had, betrouwbaar, collegiaal en daarom uitvoerig bij haar afscheid was geprezen, lag nu zelf als kankerpatiënt in het ziekenhuis. Terminaal.
‘Ik moet hier weg, maar daar durf ik niet naar toe. Ik heb alles verkeerd gedaan.’’ Dat beeld van God is angstwekkend. Naar wie of wat kun je dan uitzien?
Dat is de reden, denk ik, dat nog al wat denkers deze mens-vijandige God hebben geschrapt.
Omdat een mens voor deze God niets betekenen kan. De mens kan alleen maar verkeerd doen in zijn ogen. Deze boze God, die tegen de mens is werd dood verklaard. Deze denkers komen terecht voor de mens op.
Uit de Schrift, zoals wij die lezen, komt een heel andere God naar voren: een liefdevolle God. Een Vaderfiguur. Zoals Sint Jan zegt: God is liefde. Dat heb ik toen aan die vrouw ook verteld. God is een God die van ons houdt. “Ik wou dat ik het zo zien kon!” was haar antwoord. “Je zult het zien!” was mijn antwoord.
God heeft ons het leven geschonken zegt Ps. 139.
“Uw schepping ben ik in hart en nieren. Gij hebt mij geweven in de schoot van mijn moeder.
Door U ben ik gekend, in mij was niets voor uw ogen verborgen,
toen ik werd gevormd in het diepste geheim, prachtig gevlochten in de schoot van de aarde.
Ik was nog ongeboren, Gij had mij al gezien.”
Hij heeft onze naam in de palm van zijn hand geschreven. Om die nooit te vergeten.
Het is die God die ons talenten heeft gegeven. Hij verwacht van ons dat wij daarmee aan de slag gaan, samen met Hem. Handen heb je om te geven. Oren om te luisteren. Een mond om goede dingen te zeggen. Om te troosten. Een hart om lief te hebben.
Daarbij heeft die God Jezus Christus gezonden, om ons het menselijke leven voor te leven. Om ons als een goede herder op de goede weg te leiden.
“Laat uw hart niet verontrust worden. Gelooft ge in God, gelooft ook in Mij.” (Joh.14,1-2)
En de Geest heeft Hij gezonden als de stuwkracht – inspiratie – energie.
En als het ondanks alles toch eens mis gaat, is het nog geen boze God, die ons afschrijft en in de vuilnisbak gooit. God is een God die vergeeft, meer dan zeventig maal zeven keer. Jezus gaat het verdwaalde schaap zelfs achter na. Als Hij het vindt, pakt Hij het op de schouder en draagt het naar huis. Blij dat hij het gevonden heeft. God verwacht ons echt thuis.
Die gelovigen, die de Goede Herder volgden, die met Hem meewerkten, zullen Jezus aan het eind der tijden graag zien komen. Met macht en heerlijkheid komt Hij immers om alles te voltooien
Degenen die Jezus niet gevolgd zijn, die niet met Hem hebben opgebouwd, maar afgebroken,
die afgoden vereerden, zichzelf zochten, oorlogszuchtig waren, die moeten bang en angstig zijn..
Maar niet de gelovigen. Die zullen stralen als de glans van het uitspansel, zegt de eerste lezing. Zij die gerechtigheid hebben betracht, zullen schitteren als de sterren voor eeuwig en immer. Zo spreekt de Heer.
Hoe dit zal zijn? We weten het niet. We kunnen er ons geen voorstelling van vormen. We kunnen alleen ons geloof belijden en in de schaduw van God blijven schuilen. Daar zullen vrede vinden.
Eens zullen we niet meer wonen in de schaduw van God, maar in het licht van God. In dat eeuwige licht.
Theo van de Vossenberg