7 augustus 2016
Overweging
Het overkomt mij, en misschien overkomt het u ook weleens,
dat je zo’n evangelietekst wel hoort,
maar dat je er weinig aan hebt voor je dagelijkse leven.
Het is net of de lijnen die daarin voor je worden uitgezet niet worden doorgetrokken naar je doen en laten
en naar de omgang met elkaar. Geloof als vaste grond hoezo dan?
Wat ons in het Evangelie van vandaag wel aansprak was de laatste zin:
“Aan wie veel is gegeven, zal veel worden geëist,
aan wie veel is toevertrouwd zal des te meer worden gevraagd”.
U weet dat wij hier in ons koorgebed veel psalmen zingen of bidden.
Nu kwam deze week psalm 115 in ons gebed voor.
En daar staat in: “De hemel is de hemel van de Heer,
de aarde heeft Hij aan de mensen gegeven”.
De aarde hebben wij dus zelf in handen gekregen.
De aarde is ons bezit. En wat doen wij er dan mee?
Zijn wij eigenaars of zoals sommigen christelijke politieke partijen het noemen, zijn wij rentmeesters?
Hebben wij verantwoordelijkheid voor wat paus Franciscus noemt ons gezamenlijk huis.
Gaan wij daar zorgzaam mee om of komen wij met ons beheer in de buurt van die knechten die in het Evangelie genoemd worden die
omdat de Heer wegblijft, het er goed van nemen en braspartijen organiseren.
Komt de lijn van deze knechten naar ons toe?
Als wij de aarde in handen hebben gekregen mogen we die dan gebruiken of misbruiken.
Heeft het iets te maken met onze manier van leven, waardoor zee en lucht en land vervuild raken.
Waar wij grondstoffen gebruiken, realiseren wij ons dan dat het gebruik verbruik is. Het is weg en het komt niet terug.
De komende generaties kunnen hetzelfde niet meer gebruiken.
Het is ook zo dat als we over milieu spreken we het eigenlijk hebben over materiële zaken, de aarde en al haar rijkdom.
Maar wat we in handen hebben gekregen wat God ons heeft toevertrouwd bij de schepping zijn niet alleen maar de bomen,
de planten, de vissen van de zee, de vogels in de lucht,
niet alleen de dieren, en al wat rond kruipt,
maar vooral heeft hij ons aan elkaar gegeven als broeders en zusters, als medemensen.
En ook daar zijn wij rentmeesters voor.
Daar zullen we zorgzaam mee moeten omgaan.
Die mogen wij niet uitbuiten, van hen af nemen wat ze voor hun leven nodig hebben:
kostbare grondstoffen uit landen waar mensen voor een hongerloon moeten werken.
Wij slaan onze dienstknechten en meisjes niet zoals de mensen uit het Evangelie,
maar wij hebben wel economische systemen die zo in elkaar zitten dat ze bijna niet te doorbreken zijn,
die slachtoffers maken.
Misschien loopt er een lijn van de feestvierende knechten naar ons toe die leven in een tijd waar de gouden eeuw van lang geleden niet aan tippen kan.
Waar het mis gaat kunnen we in onze gebeden wel woorden vinden waarmee we onze problemen op Gods bordje schuiven.
Maar zo gemakkelijk komen we er niet van af.
Als de Heer komt zal hij ons vragen: wat heb je gedaan met wat je is toevertrouwd, je medemensen, de aarde, als huis voor iedereen.
Ben je daar goed mee omgegaan, ik hoop dat als Hij komt Hij ons waakzaam, attent, en sociaal zal aantreffen.
Sta klaar, houd je lampen brandend. Hij zal je aan zijn tafel nodigen!
Th.T.