Bidden

5 november 2017

Overweging 5 november, Willibrordzondag 2017
Maleachi 1,14b-2b,8-10;12 Matth.23,1-12
Ik weet niet of u de sjoel in Elburg kent. De voormalige synagoge. Na de oorlog is er slechts één overlevende teruggekomen, een vrouw die later emigreerde naar Amerika. Zonder joodse gemeenschap geen vieringen, geen minjan.
Maar nog niet zo lang geleden is de sjoel “Museum Sjoel Elburg” geworden, geopend door Koningin Maxima.
Een klein maar rijk documentatiecentrum over het joodse leven buiten de grote steden, met o.a. verhalen van mensen over hun voormalige joodse buren en vrienden! Die nooit zijn teruggekeerd.
Een prachtige ruimte met ook wisselende tentoonstellingen, op dit moment Christendom en antisemitisme.
De sjoel, als je er binnenkomt is het zó treffend om te zien en te ervaren dat onze liturgie, onze gebruiken, ons liturgisch vaatwerk, dat dat dáár vandaan komt, uit de joodse traditie van vieren, dat daar onze wortels liggen,
Direct links om de hoek, tegen de wand, wordt doorlopend een film geprojecteerd. We zien de opperrabbijn van Nederland, Rabbijn Binyomin Jacobs met eerbied zich klaarmaken voor gebed. Hij brengt gebedsriemen, de tefillien, aan, het woord van God, op zijn voorhoofd en arm, dicht bij zijn hart (bind ze als een teken aan je hand, berg ze in het binnenst van je ziel, draag ze om je voorhoofd als een snoer).
En hij slaat met gebogen hoofd een prachtige mantel om met kwasten en draden, de talliet en verootmoedigt zich zo voor de Eeuwige: Hoe kostbaar is jouw liefde, God, mensen schuilen in de schaduw van jouw vleugels…
Verootmoediging. Maleachi zegt daarover in de 1e lezing: Hebben we niet allemaal dezelfde Vader, heeft niet één God, de éne God, ons geschapen?
Laten we daar dan naar leven…vanuit je hart.
We hoorden het begin van het 23ste hoofdstuk bij Mattheus en we lopen tegen het einde van het kerkelijk jaar en het einde van zijn Evangelie, waar het er op áán komt: waar staan wij, waar sta jij, waar sta ik t.o.v. onze Naaste, t.o.v. Jezus Christus. Hoe hebben we Hem leren kennen. Om steeds beter Hem te kunnen navolgen.
Het verdere verloop van dit hoofdstuk zou u thuis een rustig kunnen lezen, het is ferme taal, die Jezus gebruikt.
Het Evangelie van deze morgen, zeiden Thomas en ik bij de voorbereiding, ook daar is geen woord Spaans bij! Het is glashelder en het behoeft volgens ons geen enkele uitleg. Ik begon niet voor niets met de ootmoedige, eerbiedige houding van Rabbijn Jacobs, die bijzonder en integer spreekt over God.
Over God spreken, dat deden ook de schriftgeleerden en farizeeën.
Maar waar ageert Jezus nu eigenlijk tegen? Niet tegen hun woorden, ze zitten op de leerstoel van Mozes, ze hebben ervoor doorgeleerd om voorganger te zijn en de mensen naar God te brengen. Ze zijn daartoe aangesteld. Maar, naar wát voor een God?
De mensen moeten aan schier onmogelijke eisen voldoen, aan talloze geboden en verboden, bijna een sluier, of een muur tussen God, de Eeuwige en goedwillende mensen.. die met ontzág opkijken naar hen die ervoor doorgeleerd hebben. En doen wat zij zeggen…( ook in onze kerk, in elk instituut, hoe goed en oprecht bedoeld ook..kunnen de geboden, de regels zwaar zijn)
Het lijkt erop dat Jezus probeert te zeggen: jullie zitten niet op de leerstoel van Mozes,, je pretendeert te zitten op de leerstoel van God, maar zo is níet ónze God; en hoe handel je eigenlijk zelf?
Maak je gebedsriemen niet breder, je kwasten niet langer, ga niet prat op je functie, je status. De belangrijkste onder jullie zal jullie dienaar zijn! Wie zichzelf verhoogt, zal vernederd worden!
Dit Hoofdstuk is deel van een leerrede van Jezus en je hoort er de echo in van de Bergrede, de Zaligsprekingen: Zalig de zuiveren, de eenvoudigen van hart, want zij zullen God zien. Zalig de mensen die de weg gaan van de eenvoud en oprechtheid, die zeggen wat ze doen en doen wat ze zeggen, dat is: Dabar, woord en daad, als onze Meester, Jezus Christus. Dat de mensen weten wie je bent, wat ze aan je hebben.
Hier bij elkaar, als kleine geloofsgemeenschap, geloof ik dat we allemaal weten en ook aanvoelen wat Jezus bedoelt, dat we zijn díe we zijn, niet meer en niet minder; dat we de waarden die we hebben niet vergróten, maar ook niet verkleinen. Dát is zuiverheid van hart. Stevig staan dáár waar je geplaatste bent, je verantwoordelijkheden hebt.
In het boek “Abinoe, onze Vader”, over de joodse achtergronden van het Onze Vader staat een verhaal. Het past prachtig bij de sfeer van het Evangelie. Daar wil ik mee afsluiten:
Er waren eens drie monniken op een eiland. De één was klein en stokoud en gekleed in een pij, de ander was groter en sterk als een beer, de derde was lang en droeg alleen een matje om zijn lendenen. Het volk beschouwde hen als mannen Gods!
Op een dag kwam een bisschop langs en toen hij de mare van de drie vernam, wilde hij ze zelf bezoeken. Hij liet zich naar het eiland roeien en zag ze al van verre staan, hand in hand. De bisschop ging aan land en sprak: “de genade van God heeft mij, onwaardige dienaar, geroepen om zijn kudde te hoeden. Daarom wil ik ook jullie bezoeken en als het kan onderrichten”. De kluizenaars zwegen, glimlachten en keken elkaar aan.” Hoe dienen jullie God”, vroeg de bisschop.
De middelste keek naar de lange en die keek eens naar de stokoude.
Die sprak: “wij kunnen God niet dienen. Wij dienen en voeden alleen onszelf”.
Maar hoe bidden jullie?
De stokoude man zei:” Wij bidden zó: Gij zijt met drieën, wij zijn met drieën, ontferm U over ons”. De man was nauwelijks uitgesproken, of de drie sloegen hun ogen ten hemel en zeiden in koor: Gij zijt met drieën, wij zijn met drieën, ontferm U over ons. “De bisschop glimlachte: jullie hebben vaag iets gehoord over de 3- Eenheid, maar zo moet je niet bidden. Ik hou van jullie, ik zal je leren hoe je God kunt dienen. Ik leer jullie het gebed dat God aan de mensen heeft bevolen.
Zeg maar na: Onze Vader..” En zo leerde hij hun na wel 100x herhalen het Onze Vader..
De bisschop was pas tevreden toen ze het alle drie konden opzeggen. Toen ging de bisschop in de boot, begeleid door het gemummel van de biddende grijsaards.
Diezelfde nacht echter zag de kapitein van de boot een groot licht zijn boot naderen. Een vogel? Een driemaster?
De bisschop keek ook over de reling. Het licht naderde duizelingwekkend en toen herkende hij de drie monniken. Zonder hun voeten te bewegen vlogen ze over het water, hand in hand. Toen ze bij de reling waren riepen ze: “Dienaar van God, wij zijn uw onderricht vergeten. Alles liep in de war zodra we maar éven ophielden met opzeggen. Leer het ons nog eens”.
De bisschop was rood geworden, sloeg een kruis en zei:
“Doe wat jullie gewend waren. Het past mij, zondaar, niet jullie te onderrichten. Bidt voor ons”. De bisschop boog tot de grond. Toen hij opkeek, zag hij nog slechts een licht, dat zich snel verwijderde. Maar tot de ochtend bleef een lichtschijnsel zichtbaar in de richting waar de kluizenaars verdwenen waren