18 december 2016
Overweging 4 zondag Advent 2016
Ik heb van anderen wel eens moeten horen dat ze vonden
dat ik familieziek was.
Misschien is daar wel iets van waar,
want deze ziekte zat in de familie van mijn moeders kant.
Dus dat schijnt ook erfelijk te zijn.
Familieziekte dan in de betekenis
dat in je sociale contacten
je bloedverwanten op de eerste plaats komen.
Ze worden voorgetrokken.
Je komt voor ze op
en je bent trots dat je bij die familie hoort.
Zo heeft de oudste dochter van mij naar Canada ge-emigreerde broer
meer dan gewone interesse in de Hollandse familie.
Ze wil dat nest van haar vader kennen,
haar grootvader, haar overgrootvader.
Ze is al jaren bezig de familiestamboom uit te pluizen
en op papier te zetten.
En dat doet de evangelist Matteüs over Jezus’ afkomst.
Hij begint zijn evangelie met de woorden:
Jezus Christus kwam uit de familie van David en Abraham.
En dan schrijft hij een hele reeks namen op van Jezus’ voorouders.
Heel veel namen van Abraham tot Jozef.
Een lijst van 3 x 14 generaties.
Gewone mannen, vorsten als koning David.
Historische namen, die we uit de Bijbel kennen.
Allerlei volk, ook schuinsmarcheerders en vorsten
die wij heden ten dage voor het oorlogstribunaal zouden slepen
omdat ze grove misdaden hebben begaan tegen de menselijkheid.
Uit de manier waarop Matteüs zijn geslachtslijst opstelt blijkt
dat het hem niet zozeer te doen is om juiste historie,
maar om ons duidelijk te maken
hoezeer Jezus kind is geweest van zijn volk.
Jood in hart en nieren.
Zoon van Abraham, Zoon van David.
Die geslachtslijst loopt uit
op wat wij vandaag in het evangelie hebben gehoord,
op wat er te doen is geweest rond Jezus’ geboorte.
Ik zou het vandaag graag met u willen hebben over dat jonge stel,
Jozef en Maria.
Als u deze week thuis de kerststal wilt opzetten en de beeldjes uitpakt,
dan is er grote kans dat u Jozef weer voor de dag haalt
en het beeldje van een oude man in handen hebt.
Zo wordt hij meestal voorgesteld: oud, wat gebogen houding,
witte baard, leunend op een stok met in zijn hand een stallantaarn.
Die stokoude, versleten man, dat gelooft u toch niet.
Hij wordt zo afgebeeld
om Maria’s maagdelijkheid geen gevaar te laten lopen.
Ik denk dat het anders geweest is.
Jozef en Maria, een jong stel, verliefd en verloofd,
in het voorportaal van hun toekomstig huwelijk.
Hij een volksjongen, arbeider, timmerman,
waarschijnlijk was wij tegenwoordig een zzp-er noemen,
en Maria, een jong en ,wat zij zelf zegt, een eenvoudig dienstmeisje.
Maar ze krijgen in hun liefde voor elkaar
te maken met een enorm probleem.
Ze zijn verloofd, hebben geen seksuele gemeenschao gehad
en toch blijkt Maria zwanger te zijn.
Heeft Jozef dat zelf ontdekt
of heeft Maria iets verteld.
We weten het niet.
Maar nu in die probleem leren we wat voor een vent Jozef is.
Jozef moet zwaar teleurgesteld zijn geweest
in wat voor hem het mooiste en heiligste was in zijn leven:
zijn liefde voor Maria
en het plan voor hun huwelijk.
Jozef wordt rechtvaardig genoemd
en wie rechtvaardig is, doet recht aan de ander.
Hier stelt hij zich op de tweede plaats.
Zijn liefde voor Maria doet hem besluiten de zaak stil te houden,
haar niet aan de schandpaal te nagelen,
maar haar van zichzelf vrij te maken,
haar de vrijheid te geven voor de ander van wie zij een kind draagt.
Deze situatie moet voor Jozef afschuwelijk zijn geweest.
Maar dan staat er dat hij in een droom gerustgesteld is.
Een engel komt zeggen wat er met Maria aan de hand is,
en dat hij rustig kan trouwen met zijn lieve Maria.
Het moet voor Jozef een enorm mysterie geweest zijn,
onmogelijk, onbegrijpelijk, en toch …
en toch buigt hij het hoofd.
Maria had dat ook gedaan toen zij de boodschap van de engel kreeg.
Jozef doet dat nu ook.
Wanneer wij dit alles horen,
al dat mysterieuze, wonderlijke rond Jezus,
wat doen wij dan?
Proberen wij ons voor te stellen,
te fantaseren over dat mysterie,
dat Goddelijke menselijk begrijpelijk te maken?
Als we dat doen, zijn we ongelovig bezig.
Ik bedoel zonder geloof
en komen wij mensen op Gods terrein en zijn bedoelingen;
en daar horen we niet thuis – daar horen we nóg niet thuis.
We mogen het hoofd buigen voor dit kind op Kerstmis,
toen Hij een van ons werd,
buigen voor het mysterie van God-met-ons
en weten dat God zo goed is en zo nabij!