Korte inhoud van de overweging 20 januari 2019

Het is een vreemde redenering in het evangelie. Maria zegt tot Jezus, inhakend op de nijpende situatie op de bruiloft: “Ze hebben geen wijn meer.” Een mededeling, waarin een vraag schuil gaat: “Doe er iets aan. U kunt dat.” Het antwoord van Jezus is vreemd: “Vrouw”. Dat zegt Hij dan tot zijn moeder. Een vreemde, afstandelijke titel. “Vrouw, is dat uw zaak? Wat hebt u daarmee te maken?” Maria pakt dat antwoord zo niet op. Het is inderdaad de zaak van Maria niet. Ook niet de verantwoordelijkheid van de bruiloftsgasten, maar van het bruidspaar en diens familie.

Maria gedraagt zich dan hier als de voorspreekster bij haar Zoon Jezus. Ze zegt tot de mensen die wijn tekort komen: “Doet maar wat Hij u zeggen zal.” Hier spreekt haar vertrouwen uit in Jezus. En wat zij verwacht, gebeurt ook. Jezus geeft 6 maal 100 liter wijn. Er moet dan wel een grote menigte op die bruiloft geweest zijn. Als men dat voorzien had, moet er toch een goede voorbereiding aan vooraf zijn gegaan. Toch was er wijn tekort. “Doet maar wat Hij u zeggen zal.” Hier wordt duidelijk wat ‘voorspreken’ betekent. Maria is hier een voorspreekster. Zij spreekt ten bate van het bruidspaar en de feestvierende familie. Zonder enig eigenbelang.

Maar het eerste, belangrijkste gebed van Maria is toch het dankgebed. Het magnificat; het lofgebed op God, dat wij elke dag zingen. Maria zingt het als eerste, omdat God haar heeft uitverkoren tot een grote en belangrijke taak: de moeder van Gods Zoon te worden. Maar ze wordt heel vaak om haar voorspraak ingeschakeld, om voor ons in de bres te springen.

Ook wij kunnen zo voor elkaar een voorspreker zijn. Dat doen wij al als wij de voorbede bidden. Voorbede bidden is meestal bidden voor anderen. Voor levenden of doden. Je kunt voor elkaar bidden. Een gebed voor een bepaalde intentie. Elke viering is dat aan de orde. De apostel Paulus spoort ons daartoe aan, om elkaar in onze gebeden te gedenken. Om voorspreker te zijn bij God. Hij doet dat zelf ook. Hij zegt aan de Romeinen 1,9: “God is mijn getuige dat ik u in mijn gebeden zonder ophouden gedenk.”

Een voorbede is gewoonlijk een vraag neerleggen bij God. In het evangelie staat: “Vraagt en ge zult verkrijgen.” (Joh.15,7). Dat lijkt ons te zeggen: “Als je God iets vraagt, zul je het altijd krijgen.” Het hangt er natuurlijk wel van af wat je vraagt. En is het wel goed wat je vraagt? Als je om geestelijke dingen vraagt, zoals meer geloof, meer hoop, meer liefde of groei in andere deugden, zul je vast en zeker krijgen. Maar als je om materiële dingen vraagt, voor een ander of voor je zelf, om te slagen voor een examen bijvoorbeeld, om een baan, een woning of om gezondheid is dat een andere zaak. Ik denk wel dat God onze vragen altijd zal horen. Maar of Hij ze altijd zal verhoren een tweede zaak. Hij overziet onze situatie en onze toekomst, heel ons leven beter dan wij. Hij weet dus ook beter wat goed voor ons is.
Als wij er Maria of een andere heilige bijhalen om voorspreker te zijn bij God, maakt dat geen verschil. Maria en de andere heiligen lopen altijd in de pas met God. Zij kunnen altijd voor ons ten beste speken. Ze doen dat ook altijd. Maar hun gebed zal altijd passen in het goddelijk beleid.
Danken.

Een gebed kan en moet ook een dankwoord zijn. Dat vergeet men vaak. Het moet eigenlijk op de allereeerste plaats een dankwoord zijn. Het is God die ons dit leven geeft en alles in dit leven. Vriendschappen, relaties, alle goede dingen beleven we door en met Hem. Daarom is een voortdurend dankjewel altijd op zijn plaats. Voor al die gaven, die Hij ons steeds geeft.